Een werknemer volgde in 2008 een opleiding naast zijn werk. Voor het volgen van de opleiding nam de werknemer in 2008 20 verlofdagen op. In zijn aangifte inkomstenbelasting bracht hij naast de betaling van het cursusgeld een bedrag van € 6.595 in aftrek. Dat bedrag had hij berekend door zijn uurloon te vermenigvuldigen met het aantal verlofuren dat hij aan zijn opleiding had besteed. Bij het opleggen van de aanslag corrigeerde de Belastingdienst het bedrag aan studiekosten dat betrekking had op de verlofuren.
Volgens de rechtbank kwalificeren alleen uitgaven als mogelijk aftrekbare studiekosten. Een uitgave heeft tot gevolg dat het vermogen van de belastingplichtige met dat bedrag wordt verminderd. De mogelijkheid om verlofuren af te kopen brengt geen recht op
loon mee en vertegenwoordigt daarom geen waarde die aan het vermogen van een belastingplichtige is toe te rekenen. Het opnemen van verlofuren leidt niet tot een verarming en is dus geen uitgave.
In hoger beroep onderschreef Hof Amsterdam het oordeel van de rechtbank. Het hof haalde een arrest van de Hoge Raad uit 1998 aan. Dat arrest had betrekking op iemand die het salaris dat hij minder ontving in verband met het volgen van een opleiding als kostenpost
in aftrek wilde brengen. De Hoge Raad oordeelde dat de belanghebbende dat bedrag aan gemist salaris niet had genoten. Daarom was het ook geen deel gaan uitmaken van zijn vermogen en dus kon het verschil niet worden gezien als een gedane uitgave.