Voor de heffing van omzetbelasting kan sprake zijn van een fiscale eenheid tussen ondernemers vanwege de onderlinge verwevenheid op financieel, organisatorisch en economisch terrein. Een van de gevolgen van het bestaan van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting is de hoofdelijke aansprakelijkheid van de samenstellende delen voor de verschuldigde omzetbelasting.
Een BV vormde een fiscale eenheid voor de omzetbelasting met haar dochtermaatschappij. De aandelen van de BV waren in handen van een holding, die tevens bestuurder was van de BV en haar dochtermaatschappij. De dochtermaatschappij leed sinds 2003 verliezen. Eind 2008 werd de holding als bestuurder van de dochtermaatschappij opgevolgd door een andere BV. De aandelen van die BV waren in handen van kinderen van de aandeelhouder van de holding. In verband met de bestuurswisseling werd de fiscale eenheid ontbonden. Korte tijd later ging de dochtermaatschappij failliet.
De Belastingdienst legde na het faillissement van de dochtermaatschappij aan de fiscale eenheid een naheffingsaanslag omzetbelasting op. De naheffingsaanslag had betrekking op in aftrek gebrachte voorbelasting op facturen die door de dochtermaatschappij niet waren betaald. De rechtbank was van oordeel dat de bestuurswisseling bij de dochtermaatschappij en het verzoek om ontbinding van de fiscale eenheid bedoeld waren om de aansprakelijkheid voor de terug te betalen omzetbelasting te ontgaan. Op het moment van het beƫindigen van de fiscale eenheid moest redelijkerwijs worden aangenomen dat de facturen niet zouden worden betaald. In hoger beroep sloot Hof Den Haag zich aan bij het oordeel van de rechtbank.