Ondernemers voor de omzetbelasting hebben recht op aftrek van voorbelasting voor zover deze in rekening is gebracht bij de levering van goederen of van diensten die worden gebruikt voor belaste prestaties. Omzetbelasting die in rekening is gebracht voor
prestaties die niet worden ingezet voor belastbare prestaties van de ondernemer of die betrekking hebben op activiteiten die niet in het economische verkeer plaatsvinden, komt niet voor aftrek in aanmerking.
Een onderzoeksinstelling verrichtte zowel belastbare activiteiten in de vorm van zogenaamd contractonderzoek als niet belastbare activiteiten in de vorm van strategisch onderzoek. De instelling claimde recht op aftrek van alle in rekening gebrachte omzetbelasting,
omdat zij met haar gehele organisatie een onderneming dreef. Alle onderzoeksgroepen waren zowel bij het strategisch onderzoek als bij het contractonderzoek betrokken; de activiteiten waren niet van elkaar te onderscheiden.
Het strategisch onderzoek werd niet tegen vergoeding uitgevoerd. Deze activiteiten vielen buiten de heffing van omzetbelasting en op grond daarvan was er geen recht op aftrek van voorbelasting. Dat recht zou er nog kunnen bestaan als de kosten van de strategische
onderzoeken deel uitmaakten van de algemene kosten van de onderzoeksinstelling en op die manier deel uitmaakten van de prijs van haar producten. Het hof was van oordeel dat dit niet het geval was. Het strategisch onderzoek werd bekostigd met ontvangen subsidies.
Het verrichten van contractonderzoek was slechts een bijkomstige activiteit van de instelling.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie afgewezen. De Hoge Raad vindt dat het oordeel van het hof geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel is ook niet onbegrijpelijk.