De vordering die een aanmerkelijkbelanghouder heeft op zijn BV, valt in box 1 van de inkomstenbelasting. Dat komt door de werking van de terbeschikkingstellingsregeling. Deze regeling geldt ook als de BV deel uit maakt van een fiscaal transparant samenwerkingsverband en het vermogensbestanddeel aan het samenwerkingsverband ter beschikking wordt gesteld. Een samenwerkingsverband is fiscaal transparant als de resultaten daarvan bij de deelnemers worden belast en niet bij het samenwerkingsverband zelf.
Volgens de Hoge Raad geldt, als het samenwerkingsverband niet fiscaal transparant is, de terbeschikkingstellingsregeling alleen als er sprake is van een aanmerkelijk belang in het samenwerkingsverband. Is dat niet het geval dan valt het vermogensbestanddeel in box 3.
De Hoge Raad kwam tot dit oordeel in een procedure die betrekking had op een partner in een voormalige maatschap. De maatschap was omgezet in een holdingstructuur met 250 BV’s als aandeelhouders. De holding had een aantal dochtermaatschappijen. De partners waren verplicht om een achtergestelde lening te verstrekken. Een van de partners leende in privé geld van de bank en leende dit bedrag door aan een van de dochtermaatschappijen van de holding. De belastingdienst wilde het verschil tussen ontvangen en betaalde rente belasten in box 1 met toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling. De belastingdienst merkte de holdingstructuur aan als samenwerkingsverband. Hof Amsterdam deelde deze opvatting.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. De wet maakt onderscheid tussen het ter beschikking stellen aan een vennootschap waarin iemand een aanmerkelijk belang heeft en het ter beschikking stellen aan een samenwerkingsverband waarvan de vennootschap, waarin deze persoon een aanmerkelijk belang heeft, deel uitmaakt. Wordt een samenwerkingsverband uitgeoefend in de vorm van een naamloze of een besloten vennootschap, dan moet iemand voor de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling een belang van 5% of meer hebben in die vennootschap. Wordt het samenwerkingsverband echter in een andere, fiscaal transparante vorm uitgeoefend, dan geldt geen kwantitatief vereiste voor de deelname in dat samenwerkingsverband. De Hoge Raad leidt uit de wetshistorie af dat de wetgever heeft aanvaard dat samenwerkingsverbanden van meer dan 20 belastingplichtigen de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling kunnen ontgaan door het samenwerkingsverband om te zetten in een besloten vennootschap. In die gevallen is geen sprake van handelen in strijd met doel en strekking van de wet.